Afbeelding
Weegschaal
Bekijk alle ervaringen

Loon bepaalt mate van arbeidsongeschiktheid

Bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid voor een WIA-uitkering speelt het loon dat een werknemer verdiende voordat hij ziek werd een hoofdrol. In de eerste 104 weken van ziekte krijgt de werknemer nog steeds loon van zijn werkgever. Na deze periode kan hij recht hebben op een WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door het verschil tussen het oude loon, ook wel het maatmanloon genoemd, en het loon dat de werknemer met zijn beperkingen nog kan verdienen.

Het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) gebruikt hiervoor een systeem (CBBS) om passende functies te vinden die de werknemer ondanks zijn beperkingen zou kunnen uitvoeren. Dit systeem houdt rekening met de beperkingen van de werknemer en berekent welk loon hij in die functies zou kunnen verdienen. Hoe hoger het maatmanloon, hoe groter de kans dat het verschil met het nieuwe loon groot genoeg is om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen.

In de praktijk betekent dit dat werknemers met een hoger loon relatief meer bescherming genieten. Zij komen sneller in aanmerking voor een WIA-uitkering omdat het verschil tussen hun oude en nieuwe loon vaak groter is. Werknemers met een lager loon krijgen minder snel een uitkering, zelfs als hun medische beperkingen vergelijkbaar zijn. Dit leidt tot ongelijkheid tussen werknemers met verschillende inkomensniveaus.

De huidige regeling zorgt ervoor dat de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid sterk afhankelijk zijn van het inkomen dat een werknemer had voordat hij ziek werd. Hierdoor krijgen werknemers met een lager inkomen minder vaak en in mindere mate een uitkering, terwijl hun behoefte aan financiële ondersteuning even groot kan zijn als die van werknemers met een hoger inkomen. Dit roept vragen op over de rechtvaardigheid van het systeem en de bescherming van alle werknemers, ongeacht hun inkomen.